VLOG – HUISDIEREN
31 december 2020HUIS OP 1 NAAM EN TROUWEN
18 maart 2021Wijzigingen in de overdrachtsbelasting per 1 januari 2021
Laatste update: 23 maart 2021
P er 1 januari 2021 is de overdrachtsbelasting stevig op de schop gaatgegaan. Met deze blog willen we - voor zover mogelijk - duidelijk maken wat de verschillen zijn in de heffing van overdrachtsbelasting voor en na 1 januari 2021, maar ook en waarschuwen voor de mogelijke 'addertjes onder het gras'.
De heffing tot en met 31 december 2020
Tot en met 31 december 2020 was de heffing van overdrachtsbelasting nog vrij overzichtelijk:
- waar het gaat om woningen en bijbehoren, zoals een tuin en een garage, werd er 2% overdrachtsbelasting geheven;
- waar iets anders wordt overgedragen dan een woning en bijbehoren, zoals bijvoorbeeld een bedrijfspand, werd er 6% overdrachtsbelasting geheven.
Bij het bepalen van het juiste heffingspercentage werd dus enkel en alleen gekeken naar het 'object' dat werd overgedragen per de datum van de eigendomsoverdracht, niet welke bedoelingen de verkoper en/of de koper daarmee hadden wat betreft het gebruik. Ook maakte het niet uit of de koper een natuurlijk persoon (een 'persoon van vlees en bloed') was, of bijvoorbeeld een B.V.
Als een pand een dubbele feitelijke bestemming had (waarbij dus niet direct gekeken moet worden naar het bestemmingsplan), zoals een winkelpand met een woning daarboven, werd er 6% respectievelijk 2% geheven over de waarde van het gedeelte winkel en het gedeelte woning.
W at is een woning?
Of een object als 'woning' mag worden aangemerkt had dus grote fiscale en financiële gevolgen voor de koper, en sinds 1 januari 2021 misschien nog wel meer. Zodoende wordt er regelmatig over deze vraag geprocedeerd. In 2019 heeft de Hoge Raad duidelijkheid willen creëren over wat er als 'woning' betiteld mag worden, voor met name de situatie dat een object een 'woning in wording' is, of juist een woning verbouwd is/wordt tot iets anders:
- Allereerst moet bekeken worden waarvoor een object oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Is een object gebouwd als woonhuis (of juist als iets anders), dan blijft dat in principe zo voor de heffing van overdrachtsbelasting. Het feitelijk gebruik ten tijde van de eigendomsoverdracht doet dan niet ter zake.
- Of een object wel of geen woning is kan veranderen als het object - vóór de overdracht - zodanig verbouwd is dat het van bouwkundige aard is veranderd (waar bijvoorbeeld een woning is verbouwd tot kantoorpand). Daarbij is mede van belang of de ingrepen eenvoudig ongedaan kunnen worden gemaakt.
- Is dan nog altijd onduidelijk of er sprake is van een woning, dan kan nog worden gekeken naar het bestemmingsplan.
- Brengt ook dat geen duidelijkheid, dan kan het structurele feitelijke gebruik van het object nog bepalen of er sprake is van een woning.
De heffing met ingang van 1 januari 2021, tot 1 april 2021
P er 1 januari 2021 zijn een aantal veranderingen in werking getreden:
- niet alleen de eigenschappen van het over te dragen object zijn relevant, maar ook de plannen van de koper met het object, en wie de koper is;
- de heffingspercentages zijn veranderd; 2% blijft 2% of is 8% geworden, afhankelijk van de omstandigheden, en waar 6% geheven werd is dat 8% geworden;
- er is een nieuwe vrijstelling voor de heffing van overdrachtsbelasting gekomen, waardoor 'starters' eenmalig vrijgesteld kunnen worden van heffing.
- Is het object een woning (zie hiervoor)?
- Ja → Ga naar vraag 2;
- Nee → De heffing is 8% overdrachtsbelasting.
- Is de verkrijger een natuurlijk persoon (van 'vlees en bloed')?
- Ja → Ga naar vraag 3;
- Nee → De heffing is 8% overdrachtsbelasting.
- Gaat de verkrijger de woning als hoofdverblijf gebruiken (wat moet worden 'bewezen' door het tekenen van een verklaring)?
- Ja → Ga naar vraag 4;
- Nee → De heffing is 8% overdrachtsbelasting.
- Heeft de verkrijger de startersvrijstelling eerder toegepast?
- Ja → De heffing is 2% overdrachtsbelasting;
- Nee → Ga naar vraag 5.
- Is de verkrijger meerderjarig maar jonger dan 35 jaar?
- Ja → Startersvrijstelling is beschikbaar;
- Nee → De heffing is 2% overdrachtsbelasting
*Dat de koper de woning als zijn hoofdverblijf gaat gebruiken, is iets wat direct na de eigendomsoverdracht dient in te gaan (zie hierna onder "Het gebruik als hoofdverblijf").
De heffing met ingang van 1 april 2021
O
m de regeling niet van toepassing te laten zijn op duurdere woningen, wordt er per 1 april 2021 - naast de genoemde wijzigingen - een extra criterium toegevoegd; de woning mag niet meer waard zijn dan € 400.000.
Daardoor wordt het vraag-en-antwoord-stramien nog iets uitgebreider:
- Is het object een woning (zie hiervoor)?
- Ja → Ga naar vraag 2;
- Nee → De heffing is 8% overdrachtsbelasting.
- Is de verkrijger een natuurlijk persoon (van 'vlees en bloed')?
- Ja → Ga naar vraag 3;
- Nee → De heffing is 8% overdrachtsbelasting.
- Gaat de verkrijger de woning als hoofdverblijf gebruiken (wat moet worden 'bewezen' door het tekenen van een verklaring)?
- Ja → Ga naar vraag 4;
- Nee → De heffing is 8% overdrachtsbelasting.
- Is de verkrijger meerderjarig maar jonger dan 35 jaar?
- Ja → Ga naar vraag 5;
- Nee → De heffing is 2% overdrachtsbelasting.
- Is de woning maximaal € 400.000 waard?
- Ja → Ga naar vraag 6;
- Nee → De heffing is 2% overdrachtsbelasting.
- Heeft de verkrijger de startersvrijstelling eerder toegepast?
- Ja → De heffing is 2% overdrachtsbelasting;
- Nee → Startersvrijstelling is beschikbaar.
**De grens van € 400.000 is een harde grens, en gaat zelfs zover dat over een woning van € 410.000 volledig overdrachtsbelasting moet worden betaald (en dus niet alleen over de 'laatste' € 10.000). Verder is ook de waarde van de woning bepalend, en niet alleen de koopprijs. Wordt de woning gekocht voor € 395.000, maar blijkt uit de taxatie (die bijvoorbeeld is gedaan voor het krijgen van een hypotheek) dat de woning € 405.000 waard is, dan kan er geen gebruik worden gemaakt van de vrijstelling. Als de koopprijs hoger is dan € 400.000, en de getaxeerde waarde daaronder ligt, kan de vrijstelling ook niet worden gebruikt.
Het gebruik als hoofdverblijf
H et tarief van 2% en de vrijstelling zijn niet van toepassing als de koper de woning niet als zijn hoofdverblijf gaat gebruiken. Daarvoor is het niet alleen vereist dat de koper zich laat inschrijven op het adres, maar ook dat hij daar daadwerkelijk permanent woont (de woning moet het centrum van zijn leven zijn/worden). Mocht deze bewoning alweer snel eindigen (bij de totstandkoming van de regeling werd gesproken over een periode binnen zes maanden) dan zal de Belastingdienst beoordelen of het écht de bedoeling was om in de woning te gaan wonen (in welk geval het lage tarief en de vrijstelling van toepassing kunnen blijven) of dat sprake is van een vooropgezet plan, waardoor alsnog 8% overdrachtsbelasting betaald moet worden, eventueel met een boete.
Wanneer het niet mogelijk is om direct in de woning te gaan wonen, vanwege het feit dat er eerst nog flink verbouwd en/of geklust moet worden, is dat voor de toepassing van de vrijstelling en het tarief van 2% geen probleem; de koper krijgt de woning namelijk wel direct 'in handen'. Wanneer de koper niet direct in de woning gaat wonen, omdat met de verkoper is afgesproken dat die er nog een tijdje mag blijven wonen, kan dit wel een probleem zijn. De woning staat in dat geval namelijk niet meteen ter beschikking van de koper (de koper kan er niet meteen mee aan de slag). Het gevolg hiervan is dat vraag 3. volgens de Belastingdienst met 'nee' moet worden beantwoord, waardoor de vrijstelling niet gebruikt kan worden, en er 8% overdrachtsbelasting moet worden betaald door de koper.
Zeker wanneer een eigendomsoverdracht vervroegd wordt van ná 1 april naar vóór 1 april, vanwege het feit dat de woning in kwestie meer dan € 400.000 waard is, kan het voorkomen dat verkoper en koper afspreken dat de verkoper in de woning mag blijven wonen tot bijvoorbeeld de originele datum van overdracht. Door de overdracht te vervroegen hoopt de koper gebruik te kunnen maken van de vrijstelling, maar in plaats daarvan wordt hij 8% overdrachtsbelasting verschuldigd over de gehele waarde van de woning; als de datum van overdracht niet was aangepast, was dit 'gewoon' 2% overdrachtsbelasting geweest. De koper neemt in zo'n geval dus een flinke gok met het vervroegen van de overdracht.
Om de scherpe kantjes er vanaf te halen heeft de Belastingdienst kort voor 1 april 2021 bekend gemaakt dat, indien de koper binnen één maand na het tekenen van de leveringsakte bij de notaris de feitelijke beschikking krijgt over de woning, dit gezien wordt als het 'direct' in handen krijgen van de woning, en het dus mogelijk blijft gebruik te maken van de vrijstelling en het tarief van 2%. Zit er méér tijd tussen het tekenen van de akte en de feitelijke oplevering van de woning, dan geldt nog altijd dat er niet voldaan wordt aan de voorwaarden, en dat er 8% overdrachtsbelasting verschuldigd is. Daarmee lijkt voor veel gevallen de lucht geklaard, maar ook hier zit een addertje onder het gras. Het is namelijk zo dat, als de koper een hypotheek nodig heeft voor de aankoop van de woning, de hypotheekakte niet getekend kan worden zonder de toestemming van de hypotheekbank voor de uitgestelde sleuteloverdracht. Als de bank hieraan niet wil meewerken, is het alsnog niet mogelijk om gebruik te maken van de startersvrijstelling en/of het tarief van 2%.
Als de woning deels niet voor bewoning bestemd is (dus gedeeltelijk geen woning is volgens de definitie hierboven), of gedeeltelijk is/wordt verhuurd (waardoor de woning niet volledig zelf gebruikt zal worden), is het lage tarief en de vrijstelling niet van toepassing op het gedeelte dat niet als woning telt of niet zelf gebruikt zal worden.
Verkrijging door twee personen
A
ls er niet sprake is van één persoon, maar van twee personen (die elkaars partners zijn), dan wordt per persoon beoordeeld welk heffingspercentage voor hem/haar geldt, en of hij/zij in aanmerking komt voor de startersvrijstelling. Wordt bijvoorbeeld een woning overgedragen aan twee personen die daar zelf gaan wonen, waarbij de man 37 jaar oud is en de vrouw 32 jaar oud, dan zou de man niet meer in aanmerking komen voor de startersvrijstelling (dus betaalt hij 2% overdrachtsbelasting) en kan de vrouw wél gebruik maken van de startersvrijstelling.
In een land vol zuinige mensen kan daarbij het idee ontstaan om de woning voor 99% op naam voor de vrouw te zetten, en voor 1% op naam van de man. Als in zo'n geval de woning dan € 300.000 kost/waard is, is er 2% overdrachtsbelasting verschuldigd over 1% van de waarde, oftewel € 60, waar in 2020 de overdracht nog een heffing van € 6.000 zou hebben opgeleverd. In theorie zou de woning zelfs voor 100% kunnen worden verkregen door de vrouw, maar daarvoor moet ook rekening gehouden worden met de vraag of de hypotheekbank daarmee akkoord is. Fiscaal bezien klinkt dat dus interessant, maar wat gebeurt er vervolgens tussen de partners onderling, en tegenover de hypotheekbank en de Belastingdienst? Daarvoor is bepalend in welke vorm de verkrijgers hun relatie hebben gegoten:
Verkrijgers zijn gehuwd of hebben een geregistreerd partnerschap, waarbij de algehele of beperkte gemeenschap van goederen geldt Personen die gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben, en daarbij geen huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden bij de notaris hebben gemaakt, hebben dus een gemeenschap van goederen. Dat geldt dus nadrukkelijk ook voor personen die ná 2017 elkaar het ja-woord hebben gegeven, hoewel die zelf soms (ten onrechte) het idee hebben dat de gemeenschap van goederen bij hen niet speelt. Ook kunnen echtgenoten/partners, die in eerste instantie voorwaarden hebben gemaakt, deze later nog hebben veranderd in een gemeenschap van goederen. Als deze personen een woning verkrijgen in de verhouding 1%-99%, of zelfs in de verhouding 0%-100%, dan valt deze woning vervolgens in de gemeenschap van goederen, en wordt deze daardoor alsnog eigendom in de verhouding 50%-50%. Ook de hypotheekschuld maakt, in gelijke verhouding, deel uit van de gemeenschap van goederen. Tegenover de Belastingdienst gaan de partner samen de hypotheekschuld aan, en zouden zij - behoudens andere fiscale beperkingen - ieder de helft van de hypotheekrente kunnen opvoeren voor de hypotheekrenteaftrek.
Als één van de partners in zo'n geval de woning koopt, en daarbij gebruik maakt van de vrijstelling, zou de andere partner bij een toekomstige woning nog de vrijstelling kunnen gebruiken, ook al zijn beide woningen tot hun gemeenschap van goederen gaan behoren, en zijn de partners van beide woningen dus gezamenlijk eigenaar geweest/geworden.
Verkrijgers zijn samenwonend, of zijn gehuwd of hebben een geregistreerd partnerschap waarbij geen algehele of beperkte gemeenschap van goederen geldt Als personen die geen gemeenschap van goederen hebben een woning verkrijgen in de verhouding 1%-99%, dan heeft dat aanzienlijke fiscale en financiële gevolgen. Denk daarbij aan de volgende punten:
- door de ongelijke eigendomsverhouding delen de eigenaren ook in die verhouding mee in de waardeontwikkeling van de woning. In ons voorbeeld zou de vrouw daardoor gerechtigd zijn tot 99% van de waardestijging van de woning (en zou 99% van een waardedaling voor haar rekening komen), wat waarschijnlijk niet strookt met de wens van de partners;
- als de eigenaren, ondanks de ongelijke eigendomsverhouding, 'gewoon' samen de hypotheekschuld aangaan voor de woning, is vervolgens onduidelijk in welke onderlinge verhouding zij lenen; doen ze ook dat in de verhouding 1%-99%, of 'gewoon' voor gelijk delen? Het sluiten van een draagplichtovereenkomst zou hierbij uitkomst kunnen brengen, waarin dan onder meer vastgelegd moet worden wie er verantwoordelijk is voor welk gedeelte van de hypotheekschuld, en welk effect dit heeft voor de verplichte maandelijkse aflossingen die hoofdzakelijk aan de 99%-eigenaar zouden toekomen;
- als de eigenaren hun relatie zouden verbreken, en de wens zouden hebben de woning aan één van hen toe te delen, dan is bij die handeling overdrachtsbelasting verschuldigd over het over te dragen gedeelte van de eigendom. Was de eigendomsverhouding tussen de bandbreedte 60%-40% geweest, dan was voor de verdeling een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting beschikbaar geweest.
Als de ene partner (die gebruik maakt van de vrijstelling) meebetaalt aan de overdrachtsbelasting die de andere partner moet betalen (omdat die bijvoorbeeld te oud is om de vrijstelling te gebruiken), is dit een schenking die belast kan zijn met schenkbelasting.
Andere aandachtspunten
aast de hiervoor genoemde punten komen er nog andere zaken kijken bij het bepalen van de juiste heffing, en onze advisering daarover aan kopers:
- volgens het originele wetsvoorstel zou de startersvrijstelling per 1 januari 2026 weer verdwijnen, maar later is deze einddatum geschrapt. Voor kopers die binnenkort een woning verkrijgen, maar de bedoeling hebben om op termijn (voordat ze te oud voor toepassing van de vrijstelling) 'door te groeien' naar een grotere woning (die dan weer niet meer waard mag zijn dan de € 400.000-grens), kan het dus een afweging zijn om bij de eerste aankoop bewust niet de startersvrijstelling te gebruiken; Ook kan dit een overweging zijn voor de vraag wie van de partners de woning aankoopt (zodat de andere partner de vrijstelling later nog zou kunnen inzetten);
- op de verkrijging van ‘aanhorigheden’ (zoals een garage of een perceel tuin) bij een woning kan ook de startersvrijstelling of het tarief van 2% worden toegepast als de aanhorigheid gelijktijdig met de woning wordt verkregen. Als de aanhorigheden en de woning van verschillende personen afkomstig zijn (verschillende verkopers), moeten de aanhorigheden op dezelfde dag worden verkregen; anders geldt voor de aanhorigheden het tarief van 8%.
Auteur
Sven Hoogeveen
Sven is toegevoegd notaris en werkt op ons kantoor in Udenhout. Sven is van alle notariële markten thuis en is ook docent bij FBN.